“Kijk eens wat vaker in de mond van je cliënt, daar is nog een wereld te winnen”

Mondzorg

Gert Jan van der Putten Voorzitter werkgroep mondzorg

Een slechte mondgezondheid heeft grote gevolgen. Het kan leiden tot gewichtsverlies, pijn, een slechte adem of schaamte voor je gebit. Zowel in de thuis- als langdurige zorg kampen veel kwetsbare, zorgafhankelijke mensen met mondproblemen. Vaak zijn ze niet in staat hun mond zelf goed te verzorgen of duidelijk te maken dat er iets mis is. We gaan deze maand in gesprek met Dr. Gert Jan van der Putten. Hij is namens de vereniging van specialisten ouderengeneeskunde (Verenso) vicevoorzitter van de werkgroep Mondzorg. Toen Gert Jan tijdens zijn coschappen in de ouderenzorg cliënten onder zijn hoede kreeg wier gezondheid achteruitging, kreeg hij een tip van een tandarts: kijk eens wat vaker in de mond van je cliënt, want daar valt nog een wereld te winnen. Die tip veranderde de loopbaan van Gert Jan en lag aan de basis van de huidige richtlijn Mondzorg van Verenso. Die richtlijn is gepubliceerd in 2007 en is inmiddels verouderd. Gert Jan: “Bij mondzorg ligt een multidisciplinaire aanpak natuurlijk voor de hand. Maar in de praktijk laat dat nog wel eens te wensen over. Fijn dat we daar met een nieuwe richtlijn opnieuw aandacht aan gaan besteden.”

Snelle verslechtering van de mondgezondheid

“Door het toegenomen gebruik van fluor en verbeterde tandheelkundige zorg zien we dat ouderen tot op late leeftijd hun tanden en kiezen behouden, vertelt Gert Jan. “De gebitten zijn nu veel beter dan pakweg tien jaar geleden, ondanks de veelheid aan implantaten en kronen. Maar als mensen zorgafhankelijk worden en in een instelling terecht komen, gaat de mondgezondheid hard achteruit. Medicijngebruik, zoete drankjes, koekjes en gebak die meegenomen worden door de familie en slecht poetsgedrag door de cliënt en de verzorging dragen allemaal bij aan een enorme verslechtering van het gebit. Bij ouderen met dementie of mensen met Parkinson zie je dat zij in de thuissituatie al steeds slechter zijn gaan poetsen. Tegen de tijd dat de ze dan in een instelling terecht komen, is de ellende in de mond soms niet meer te overzien.”  

Mondzorg moet op de kaart

Sinds Gert-Jan als jonge arts geboeid raakte door het effect van een goede mondgezondheid, loopt het onderwerp als een rode draad door zijn carrière. Gert Jan: “Ik ben gepromoveerd op mondgezondheid en heb in mijn loopbaan meerdere wetenschappelijke artikelen over het onderwerp geschreven. Ik was één van de initiatiefnemers van de eerste richtlijn over mondzorg uit 2007. Naar aanleiding daarvan werd ik vaak gevraagd om het onderwerp te behandelen op medische opleidingen. Maar de laatste jaren loopt vooral bij artsen de aandacht voor het onderwerp terug. Misschien komt dat omdat de richtlijn inmiddels bijna 15 jaar oud is. Daarom ben ik heel blij dat we met een nieuwe richtlijn aan de slag gaan. Want dat is echt nodig. Mondzorg moet op de kaart!”

Goede basis uit 2007

In 2007 is de eerste richtlijn voor mondzorg opgezet. Gert Jan: “Deze werd goed opgepakt, ook door mondzorgverleners. Die richtlijn heeft zodoende een goede basis gelegd voor verpleeghuisbewoners. Maar bij de nieuwe richtlijn betrekken we nadrukkelijk ook de verstandelijk gehandicaptensector. Bij de implementatie van de vorige richtlijn is gebleken dat deze alleen effectief is als alle disciplines binnen een zorginstelling mondzorg belangrijk vinden. Dat vraagt om een goede borging binnen de instelling. Bij de implementatie van de nieuwe richtlijn is het dan ook belangrijk dat zowel de managers als de artsen in de langdurige zorg ervoor zorgen dat er voldoende prioriteit en aandacht voor mondzorg komt. Zodat het belang van een goede mondgezondheid standaard op het netvlies staat bij alle zorgprofessionals.”

Basisverzorging

Want de praktijk is weerbarstig. Gert Jan: “Mondzorg wordt vaak achterwege gelaten als een verzorgende of verpleegkundige denkt ‘die kan zelf zijn tanden wel poetsen’ of bij afwerend gedrag tijdens het poetsen. Soms wordt het simpelweg in alle drukte vergeten. Net als incontinentie, douchen en aankleden hoort tandenpoetsen in het rijtje met basisverzorging te staan.”

Signalering en verantwoordelijkheid

Er is sinds 2007 veel veranderd. Niet alleen de wetgeving, maar ook inzichten over de rol die mondgezondheid speelt bij de algemene gezondheid en andersom. De richtlijn moet meer oog hebben voor het belang dat cliënten zelf hechten aan een gezond gebit. Gert Jan vervolgt: “Het moet duidelijk worden bij wie de verantwoordelijkheid moet liggen om het gebit gezond te houden. Is dit bij de cliënt zelf, een verzorgende, verpleegkundige of begeleider, arts of een tandarts? De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd is daar in één van haar rapporten erg duidelijk over. Zij stellen dat de mondgezondheid deel uitmaakt van de algemene gezondheid en dat het dus de verantwoordelijkheid van de arts in een instelling is om mondzorg binnen de instelling goed te regelen. Daarnaast is de Inspectie van mening dat een arts een belangrijke signalerende rol heeft als de mondzorg niet goed wordt uitgevoerd.” Hoewel er sinds de komst van de vorige richtlijn veel is verbeterd, is dat helaas nog niet overal het geval. Gert Jan: “In de thuiszorg valt nog veel winst te behalen, net als bij de tandarts in de wijk. Weet een tandarts wat voor soort cliënt in de stoel zit? Of een cliënt vitaal, kwetsbaar of geriatrisch is maakt veel uit voor het tandheelkundig behandelplan.”

Met elkaar overleggen

“Tandartsen en andere zorgverleners overleggen nog onvoldoende met elkaar. Als tandartsen een plotselinge achteruitgang van het gebit zien, zou het goed zijn als de tandarts contact zoekt met de huisarts om te achterhalen wat de oorzaak van die achteruitgang is,” vertelt Gert Jan. “De achteruitgang van de mondgezondheid kan bijvoorbeeld een eerste signaal zijn van cognitieve achteruitgang. Andersom zou het goed zijn als de huisarts contact opneemt met de tandarts bij een diagnose dementie. Dat kan namelijk gevolgen hebben voor het tandheelkundig behandelplan. Dus om mondzorg echt serieus te nemen, moet er sprake zijn van een goede samenwerking tussen zorgverleners. Vroege signalering en diagnostiek, waarbij artsen, tandartsen, verzorgenden, verpleegkundigen, begeleiders én de cliënt met elkaar bespreken hoe een voor die cliënt levensloopbestendige, goede mondgezondheid kan worden bereikt. Dan krijgt de cliënt ook zelf meer de regie. Samen met hun verzorgers en begeleiders kunnen zij dan keuzes maken over bijvoorbeeld het wel of niet trekken van tanden of de behoefte aan tandverzorging.”

Compleet overzicht

Op dit moment wordt de multidisciplinaire werkgroep gevormd die de nieuwe richtlijn zal gaan ontwikkelen. De werkgroep zal als eerste aan de slag gaan met het inventariseren van alle knelpunten in de praktijk. “We willen een compleet overzicht”, vervolgt Gert Jan, “dus ook de ervaringen van (tand)artsen, mondhygiënisten, verpleegkundigen, verzorgenden, begeleiders, cliënten en naasten doen ertoe. En dan is het belangrijk om niet alleen naar het gezondheidsperspectief te kijken, maar het ook met elkaar te hebben over de samenwerking tussen die verschillende disciplines, de wetgeving en de manier waarop alles gefinancierd wordt. Van daaruit gaan we verder. Want ik ben pas blij als we een richtlijn ontwikkelen die eraan bijdraagt dat kwetsbare, zorgafhankelijke mensen ongeacht waar ze wonen, zo lang mogelijk al hun tanden behouden. Dat ze tot hun dood beschikken over een goed functionerend, fris gebit én tevreden zijn over hun mondgezondheid.”