Voor mensen zijn huisdieren en planten vaak van grote waarde. Wanneer zij opgenomen worden in het ziekenhuis of in een zorginstelling, moeten zij hier vaak(tijdelijk) afscheid van nemen. Daarnaast kunnen dieren een therapeutisch doel hebben. De ontwikkeling van de SRI-infectiepreventierichtlijn Huisdieren en planten richt zich op de mogelijkheden van het toestaan van huisdieren en planten binnen de verschillende domeinen (langdurige zorg, publieke gezondheidszorg en ziekenhuizen).
Selma Bons is voorzitter van de werkgroep die de SRI-richtlijn Huisdieren en planten ontwikkelt. Zij werkt als anesthesioloog in het Prinses Maxima Centrum voor kinderoncologie. In dit interview licht ze de aanleiding voor de richtlijn en haar eigen betrokkenheid bij het onderwerp toe.
Selma: ‘Sinds de jaren zestig worden dieren ingezet binnen de zorg. Bij toeval ontdekte een psychiater dat de inzet van een hond goed werkte bij een jongen met autisme. Hij kon zich daardoor beter uiten. Daarna is het inzetten van therapiedieren langzaam ontwikkeld en zie je nu ook dat er gewerkt wordt met honden in verpleeghuizen. Verder zijn er al langere tijd hulphonden voor mensen met een visuele beperking of voor veteranen met PTSS (posttraumatisch stresssyndroom). Op kinderafdelingen is er bezoek door dieren. Binnen de ouderenzorg wordt ook gewerkt met dieren, zoals bij mensen met dementie. Mensen gaan zich beter voelen door het contact met dieren, ontspannen meer, en daardoor is het waardevol voor de zorg. Dit leek me, als echte dierenliefhebber, ook zinvol binnen de anesthesie. Maar dat past niet goed bij de context van een operatiekamer. In mijn huidige werk bij het Prinses Maxima Centrum voor kinderoncologie heb ik het initiatief genomen voor de inzet van honden binnen ons centrum. Inmiddels is een pilot gestart voor de inzet van honden bij MRI-scans. Want dat is net wat makkelijker; wel anesthesie, maar geen operatiekamer. Maar het belangrijkste is dat de inzet van dieren veilig gebeurt.’
Spanningsveld
‘Er is een spanningsveld tussen wat goed is voor een cliënt, zoals afleiding en zich beter voelen, en het risico van infecties of onhygiënische situaties’, stelt Selma. ‘Daar zijn genoeg ideeën over, maar de huidige richtlijnen zijn verouderd en niet alle bestaande adviezen zijn wetenschappelijk onderbouwd. Daarom is het goed dat we nu met een multidisciplinaire werkgroep opnieuw gaan kijken wat er wel en niet kan, ook binnen ‘grijze gebieden’ die we vast tegenkomen. Ook het welzijn en de gezondheid van dieren die worden ingezet of op bezoek komen, zijn van belang. Er zijn dus veel zaken om op te letten. En wat mij betreft mag de focus meer liggen op hoe en waar je veilig dieren kunt inzetten en minder op strikt wat wel of niet mag.
Op het moment speelt dat bij hulphonden. Daar hebben mensen veel steun aan, en ze dragen bij aan zelfstandigheid en bevorderen deelname aan de maatschappij. Maar wat doe je als iemand moet worden opgenomen? Dan is het heel fijn als die steun en toeverlaat ook mee kan. Of iemand die altijd planten in huis gehad heeft en verhuist naar een verpleeghuis en geen planten mee mag nemen. Dat voelt niet prettig.’
Richting
Uit onderzoek blijkt dat in Nederland wisselend omgegaan wordt met wat wel of niet mogelijk is. Selma: ‘Ik hoop echt dat we met deze richtlijn duidelijkheid en eenduidigheid kunnen creëren over wanneer de inzet van dieren wel of niet kan, en waar je rekening mee moet houden zodat het veilig is. Juist om de zorg voor mensen te verbeteren wil je bij een opname of ziekenhuisbezoek, wanneer de spanning toch toeneemt, mensen zo veel mogelijk steun bieden. Veilig voor de cliënt, maar ook voor anderen zoals zorgverleners. Er zijn diverse belangen die afgewogen moeten worden. Daarom is het ook zo mooi dat we vanuit diverse disciplines aan de slag gaan; denk aan een dierenarts, een plantenexpert en afvaardiging vanuit de Voedsel- en Warenautoriteit, en diverse zorgverleners. Daarbij vind ik het goed dat we door de inzet van dieren zien dat cliënten deel uitmaken van een groter geheel en geen eilandje op zich zijn’.
Uitdagingen
‘Voor alle SRI-richtlijnen is het lastig dat er weinig hard wetenschappelijk bewijs is, zeker voor losse interventies. Dat geldt ook voor deze richtlijn. Maar wat ook speelt, is dat als iets lang niet heeft gemogen, veranderen lastig kan zijn. Voor de deskundigen infectiepreventie is het niet altijd makkelijk. Er wordt wel gedacht dat zij vooral denken vanuit wat niet mag, maar mijn ervaring is anders. Ze zijn juist heel druk bezig met de zorg, en denken graag mee, maar je moet ze wel op tijd betrekken. En voor ons allemaal is het de uitdaging om maatwerk te leveren waar dat kan, denkend vanuit mogelijkheden. De inzet van dieren en planten is erg waardevol voor de diverse zorgomgevingen. Daar handvatten voor bedenken is een uitdaging die we samen aangaan. Want wat werkt voor de thuiszorg, hoeft niet te werken voor een ziekenhuis. En het is van belang dat goed uitgelegd wordt wat wel of niet kan. Alleen zo creëer je draagvlak’.
Positieve bijdrage
De inzet van dieren vraagt ook om een andere manier van denken. Selma: ‘Het is ook echt wel even wennen voor medewerkers. In het begin van de pilot zag je ze soms bijna denken; kan dat wel? Is het wel veilig? Maar daarna zag je echt het enthousiasme ontstaan, ontstonden er nieuwe ideeën. En toen we startten, gingen ook de twijfelaars overstag. Ook omdat ze zagen dat bij kinderen die voor een MRI-scan kwamen en gespannen waren, de muur van de spanning even werd doorbroken zodra ze de hond zagen. Een moeder gaf bijvoorbeeld aan dat ze bij haar dochter de spanning zag afnemen, wat daarvoor op andere manieren niet gelukt was. Honden (en andere dieren) kunnen iets wat wij mensen niet kunnen. En als de inzet van dieren, op een veilige manier, zo bijdraagt aan welzijn en gezondheid, dan past dat heel goed bij waar we in de zorg voor staan: zo goed mogelijk zorgen voor mensen die dat nodig hebben.’