Vanaf 1 januari 2020 geldt de Wet Zorg en Dwang (Wzd). Het uitgangspunt van deze wet is hoe zorgverleners per cliënt een goede afweging van (on)vrijwillige zorg kunnen maken. Twee jaar na de inwerkingtreding is een eerste evaluatie gedaan over de doeltreffendheid en de effecten van de Wzd in de praktijk. Op basis van de uitkomsten van deze evaluatie heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) geadviseerd een multidisciplinaire richtlijn over het omgaan met drang en het herkennen van verzet te ontwikkelen. Het doel van deze richtlijn is zorgverleners handvatten te bieden om op een ethisch, praktisch en juridisch verantwoorde manier om te gaan met deze situaties.
Ton Bakker is de voorzitter van de SKILZ-werkgroep voor de richtlijn ‘Omgaan met drang en het herkennen van verzet’. Hij is specialist ouderengeneeskunde, lector ‘Functiebehoud bij ouderen in levensloop perspectief’ op de Hogeschool Rotterdam, directeur van Stichting Wetenschap Balans en projectleider en onderzoeker van het implementatieonderzoek van de STIP-Methode. Deze methode is gebaseerd op de richtlijn Probleemgedrag bij dementie van Verenso/NIP 2018. De STIP-Methode richt zich zowel op preventie als op behandeling van probleemgedrag bij ouderen met dementie.
STIP-Methode
Ton: “Voor de STIP-Methode hebben we de factoren onderzocht die ervoor zorgen dat in de dagelijkse praktijk de aanpak van probleemgedrag bij ouderen met dementie zo ontoereikend is. Hieruit bleek dat er niet methodisch genoeg gewerkt wordt, niet genoeg kennis van psychiatrie aanwezig is en dat er binnen instellingen en koepelorganisaties te weinig beleid wordt gevoerd om dit op orde te krijgen. Probleemgedrag kom je ook binnen de VG-sector tegen en bij ouderen met somatische aandoeningen. Bij de STIP-Methode zie je dat zorg die methodisch deugt de basis van alles is. Als de zorg niet op orde is, kun je gemakkelijk opschuiven naar drang en zelfs onnodig in dwang onder de Wzd terechtkomen.”
Omgaan met drang en het herkennen van verzet
Ton vervolgt: “In de dagelijkse verzorging van mensen kun je weerstand en verzet tegenkomen. Als iemand bijvoorbeeld in een verpleeghuis wordt opgenomen, kan deze cliënt weigeren te eten of zich te laten wassen. We moeten bij de ontwikkeling dan ook veel aandacht hebben voor de groep verzorgenden, verpleegkundigen, helpenden en begeleiders, en hun inbreng actief opzoeken en serieus verwerken.
Ik zie vaak dat dwang in een zorgsituatie met verzet voortkomt uit te weinig kennis of informatie. Als een interdisciplinair team aan de voorkant persoonlijke informatie heeft verzameld over een cliënt, de inrichting van zijn kamer, het dagprogramma, iemands levensgeschiedenis, dan leidt dat tot een kader. In onvoorziene situaties kun je daar als zorgverlener op terugvallen zodat je buiten de Wzd blijft. En vergeet niet dat zorgmedewerkers uitvallen als gevolg van gedragsproblemen, dus voor mij zit daar een oproep tot kwaliteitsverbetering in. Als de interdisciplinaire zorg goed georganiseerd is, doen gedragsproblemen zich minder vaak voor en is er minder uitval.
Voor de richtlijn is het belangrijk om zorgvuldig te beschrijven hoe normale communicatie eruitziet en hoe die, geleidelijk, in drang kan overgaan en uiteindelijk bij verzet op dwang kan uitlopen. Drang is overigens niet per se negatief; binnen een therapie kan het juist positief werken. Een nee van een cliënt kan voortkomen uit onbegrip of angst. Vanuit goede, begripvolle, passende zorg kun je met een cliënt over en weer met instemming bezig zijn waardoor er met de juiste communicatie toch een ja kan komen of een aangepaste ja. In dit geleidelijke proces kan verzet ontstaan maar ook op dat moment kun je nog tot overeenstemming komen. Toch is er dan drang uitgeoefend. Maar nogmaals, ik kan het niet genoeg benadrukken, dit moet gebeuren vanuit interdisciplinaire zorg die methodisch klopt. Hoe beter je iemand kent, hoe beter je de voor- en nadelen van actie ondernemen of niets doen kunt beoordelen, of de kwaliteit van iemands leven kunt afwegen.”
Voortgang richtlijnontwikkeling
Over de voortgang van de richtlijnontwikkeling vertelt Ton ten slotte: “Op dit moment zijn we binnen de werkgroep bezig met het literatuuronderzoek, het definiëren van begrippen, wordt er gediscussieerd over wat passende interdisciplinaire zorg precies is en bespreken we de manier van werken. We gaan nadenken, samen met mensen uit het veld, over de inhoud en implementatie van deze richtlijn.”